Ervaringen van stakeholders in de regio Mijnstreek
Nog meer de diepte in met versie 1.1 van het regiobeeld Limburgse Mijnstreek
De update van het regiobeeld over de Limburgse Mijnstreek onder de titel 1.1 maakt nog meer dan de versie 1.0 uit 2019 duidelijk hoe groot de opgave in deze regio is. En hoe belangrijk het is om zo’n regiobeeld te schetsen en aan te scherpen. Het is een cyclisch proces dat gaandeweg het beeld van wat écht nodig is steeds scherper stelt.

Wiro Gruisen, manager regioregie van CZ, zegt: “In de tijd tussen het eerste regiobeeld en deze update heeft onderzoek van de Universiteit Maastricht aangetoond hoe groot de samenhang is tussen ongezondheid van de inwoners en de hoge zorgkosten en het hoge zorgvolume in deze regio. Het laat ook zien hoe complex het is om hierop in te grijpen. Het feit dat zaken meespelen als een lage opleiding, een ongezonde leefomgeving of ongezond werk, maakt duidelijk dat alleen de zorg optimaliseren niet genoeg zal zijn om de bestaande problemen op te lossen. We moeten juist ook die achterliggende problemen aanpakken en dat vergt samenwerking tussen de professionals in alle domeinen. Dat maakt het zo enorm complex. Daarbij komt ook nog dat sommige problemen op de ene plaats veel groter zijn dan op de andere. Je moet ze dus ook op dat diepe niveau aanpakken.”Leon Geilen, wethouder van Sittard- Geleen, vult aan: “Het laat zien dat we de oplossingen voor de problemen in de Mijnstreek niet alleen in de zorg moeten zoeken, maar vooral ook in de leefomgeving van de mensen. Niet iets wat je van vandaag op morgen kunt realiseren, maar wel iets wat in de herstructurering van een wijk een belangrijke rol speelt. Daarin moet gezondheid veel meer het leidende principe worden. Ook zullen we moeten inzetten op mensen begeleiden naar werk of participatie. En daarbij moeten we ons realiseren dat dit maatwerk moet zijn om de belemmeringen weg te nemen die mensen daarbij kunnen ervaren, want die kunnen van mens tot mens verschillen.”
Inwoners begeleiden
Het belang van het proces dat zich in de regio afspeelt is groot, stelt Von den Han von den Hoff van Burgerkracht Limburg onderschrijft de stelling van Geilen dat het aanpakken van de problemen in de Mijnstreek lange termijn werk is. “Het is belangrijk dat we voortgaan op de ingeslagen weg. Gelukkig zie je ook dat in de kerncoalitie echt wordt geprobeerd in de keten tot verandering te komen, de gezamenlijkheid is er wel degelijk. Onze rol daarbij is blijven benadrukken dat het om de gezondheid van de burger gaat, en dat je echt andere dingen moet doen dan in het verleden werden gedaan om ze te ondersteunen in het zelfredzaam worden en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen gezondheid. Het is een moeizaam traject om mensen anders naar zichzelf te laten kijken, maar we maken daar toch langzaam vorderingen in.”
Tegelijkertijd ziet de gemiddelde burger zichzelf nog niet als onderdeel van het probleem, weet Von den Hoff ook. “Zorgen dat die gezonder wordt, begint bij het bewustzijn dat dit voor hemzelf en voor de samenleving beter is.”
Samen optrekken
Voor de zorgaanbieders maakt het regiobeeld 1.1 eens temeer duidelijk dat het zorgverbruik van de inwoners van de Mijnstreek voor een belangrijk deel in factoren zit waarop zij geen directe invloed hebben. “Dit laat zien dat we veel meer met gemeenten en professionals in het sociaal domein moeten optrekken”, zegt Wideke Nijdam, lid van de raad van bestuur van ziekenhuis Zuyderland. “Preventie is natuurlijk ook voor ons een aandachtsgebied, maar wij opereren daar natuurlijk anders in dan het sociaal domein. Dus moeten we elkaar veel meer opzoeken, om kennis uit te wisselen, interventies op elkaar af te stemmen en gelijkgericht op te trekken. Die samenwerking is er inmiddels echt, je ziet dat stappen worden gezet. Maar het moet groeien, het kost tijd.”
Jean-Paul Essers, bestuursvoorzitter bij stichting Mondriaan, ondervindt in de dagelijkse praktijk hoe moeilijk het kan zijn om meters te maken. “We hebben een succesvolle pilot gehad om mensen aan de voorkant te helpen zodat ze niet doorstromen naar de specialistische ggz”, zegt hij. “Samen met de poh’er in de huisartspraktijk en de professionals in het sociaal domein kijken naar de onderliggende problematiek is hierbij een belangrijke succesfactor. Maar door de krapte op de arbeidsmarkt en zeker ook de schotten in de financiering lukt het niet om op te schalen. We moeten dus zoeken naar manieren om de kracht van die interventies met minder mensen vorm te geven.”
Voorbij de schotten
Het is voor alle partijen duidelijk dat de gemeenten en de zorgverzekeraars nodig zijn om het patroon van de gescheiden financieringsstromen te doorbreken. Een bekend voorbeeld: als het lukt om het aantal verwijzingen naar de specialistische ggz terug te dringen en meer mensen in het Wmo-domein te helpen, komen de gemeenten niet uit met hun Wmo-budget. Een verhaal met twee kanten, stelt Geilen. Net als Essers verwijst ook hij naar de schotten in de financiering: “De inspanningen om mensen gezonder te maken kosten geld en de revenuen daarvan liggen bij de zorgverzekeraar omdat het ervoor zorgt dat de zorgkosten dalen. Maar aan de andere kant geldt ook: als inwoners gezonder zijn, doen ze minder een beroep op de Wmo en de Jeugdwet en kunnen ze een grotere bijdrage leveren aan de maatschappij of aan vrijwilligerswerk. Daarvan vallen de revenuen dan weer bij de gemeenten. Het is dus zaak dat we samen – zorgverzekeraars én gemeenten – kijken naar wat mensen gezond maakt, wat dit van ons beiden aan investeringen vergt en hoe we de lasten daarvan verdelen.”

Gruisen wijst erop dat in de conceptversie van het Integraal Zorgakkoord het onderwerp regiobeeld een duidelijke plaats heeft gekregen. “Het zou heel waardevol zijn als in het verlengde hiervan in het kader van de decentralisatie aanpak ook middelen voor de regionale uitvoeringsorganisatie beschikbaar worden gesteld”, zegt hij afsluitend.